In Nederland beschikken we over een uitstekende leermethode: Rob Brunia en Cor van Wijgerden hebben de ‘Stappenmethode’ ontwikkeld waarin men in zes stappen naar hoog niveau kan doorleren. Door hun achtergrond (sterke schakers, didactici en beide jarenlange ervaring als leraar) is er een prima leermethode ontstaan die uniek is in de wereld. Voor de kinderen werkboeken en voor de docenten handleidingen waarin didactiek, organisatie, standaardlessen, knelpunten bij elk onderwerp en uitleg over de opgaven wordt gegeven. In de ‘kadercursussen’ van de Koninklijke Nederlandse Schaakbond (KNSB) kan men zich verder bekwamen in deze materie, maar voor ervaren leraren geven de handleidingen al de nodige houvast om met deze methode aan de slag te gaan. Naast deze klassikale aanpak is er ook nog een individuele uitgave (‘Lekker schaken’) die voor volwassenen bedoeld is, maar ook voor – individueel – onderwijs aan kinderen gebruikt kan worden. Tenslotte zijn er ook de Chess Tutor cd-roms Stap 1-2-3. Handig als er individueel een les ingehaald moet worden of als je computers bij je schaaklessen (op school!) kan gebruiken.
Een vraag die veel jeugdleiders, schaakleraren en –trainers bezig houdt is “hoe lang je over een bepaalde Stap moet doen in de – groepsgewijze – clubtraining”. Een lastig te beantwoorden vraag want dat hangt van veel factoren af: de frequentie van de lessen, de duur van deze lessen, wel of geen huiswerk, niveau van instructie, leeftijd pupillen, andere logistieke aspecten, hoeveel partijen de kinderen spelen, maar vooral ook van de individuele schaakontwikkeling van de pupillen!
De individuele schaakontwikkeling van kinderen is herkenbaar door drie fasen, die naast elkaar bij de kinderen doorlopen worden: de materiaalfase, de ruimtelijke fase en de tijdsfase. De materiaalfase is de fase waarin kinderen vooral bezig zijn met het slaan van stukken. In de ruimtelijke fase gaan ze steeds meer de ruimte (velden aanvallen om bijvoorbeeld mat te zetten!) op het schaakbord gebruiken en in de tijdsfase worden de kinderen zich bewust van de interactie tussen ruimte en materiaal die er op het schaakbord plaatsvindt.
Het doorlopen van deze drie fasen vergt de nodige tijd (enkele jaren) en ook verloopt deze ontwikkeling verschillend per kind. Met name in de partijen en spelletjes kan je zien in welke fase een kind zich bevindt: er is geen duidelijke leeftijd aan een bepaalde fase te koppelen is, al geldt wel: hoe ouder, des te verder het kind zal zijn. In kadercursussen van de KNSB wordt hier dieper op in gegaan, maar globaal zal duidelijk zijn hoe de individuele schaakontwikkeling van een kind verloopt en dat de instructie van de Stappenmethode daar zoveel mogelijk bij in de pas moet lopen wil je een goede opleiding nastreven. Tenslotte is (veel) spelen van groot belang, want dan wordt de opgedane kennis in de praktijk toegepast.
Een probleem is, dat het (te) snel doorlopen van de stappen kan botsen met het ontwikkelingsniveau van het kind. Het kind begrijpt de stof minder, maakt de opgaven minder goed en de kans dat de motivatie voor het schaken daalt is aanwezig met alle gevolgen van dien! Daarnaast worden de nuttige en leerzame spelletjes uit de methode nogal eens overgeslagen door de leraar om het werkboek zo snel mogelijk uit te krijgen, hetgeen haaks staat op het doel van de schaakopleiding: goed en met (veel) plezier leren schaken en spelen!
Naast de schaakontwikkeling zijn dan ook nog de volgende aspecten van belang om de beginvraag te kunnen beantwoorden:
- Het aantal lessen per jaar: elke week, twee keer per maand of minder vaak?
- De duur van de lesgedeelte: varieert van 15 minuten tot (soms) een uur!
- Groepsgrootte: een klein groepje of een grote groep scheelt heel wat individuele aandacht.
- Niveau van de instructie: een goede leraar is erg belangrijk! Het komt nog steeds voor dat de kinderen na één stelling op het demonstratiebord in hun boek moeten gaan werken of zelfs dat er geen enkele instructie wordt gegeven en de kinderen direct in het boek moet gaan werken….
- Wel of geen huiswerk: het scheelt veel als er thuis nog tijd in het schaken wordt gestoken of dat men alleen op de club opgaven maakt in het werkboek.
- Hoeveelheid partijen: hoe meer je speelt des te meer je de opgedane kennis in de praktijk brengt en de stof goed beklijft.
- Leeftijd: hoe ouder, des zelfstandiger de kinderen kunnen leren en werken.
- Logistieke aspecten: een rustige, aparte trainingszaal verdient de voorkeur boven alle trainingsgroepjes in hetzelfde lokaal training geven.
Het zal duidelijk zijn dat een concreet antwoord voor het tempo bij clubtrainingen niet te geven is, maar in de meeste gevallen gaat men eerder te snel dan te langzaam!